e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grasspriet spiertje: spīrkǝ (Opglabbeek) Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.] I-3
grasveld, bleekveld bleek: blèèjk (Opglabbeek), (om linnen in zon te leggen)  bléjk (Opglabbeek), Grasveld(je) waarop men het gewassen linnen te bleken legt De vruiw di-j de was oppe bleik lag, zaag er nogal bleik ût  bleik (Opglabbeek), dries: drees (Opglabbeek), groes: is groter met dieren  groos (Opglabbeek), Wás t\\ blijk\\ lecgg\\  groos (Opglabbeek) bleek || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
graszeis graszeissie: grā.s[zeissie] (Opglabbeek) Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.] I-3
graszode res: ręs (Opglabbeek), ris: res (Opglabbeek) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
grauwe gors geelgors: gelgors (Opglabbeek) grauwe gors III-4-1
graven graven: grave (Opglabbeek), grāvə (Opglabbeek), schoppen: sjōēpə (Opglabbeek), spaden: spāājə (Opglabbeek) graven [ZND 25 (1937)] || Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)] III-1-2
graven (mv.) graven: graaver (Opglabbeek) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grazen lopen: lø̜u̯pǝ (Opglabbeek), weiden: węi̯ǝn (Opglabbeek) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
gregoriaanse misgezangen gregoriaans liedje: gregoriaans leedje (Opglabbeek) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
grendel schoude: šǫu̯ (Opglabbeek) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6