e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handelaar commerant (fr.): kómmərsánt (Opglabbeek), commerceman (<fr.): kemersman (Opglabbeek), marchand (fr.): mársjáng (Opglabbeek) handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
handen (kindernamen) polletjes: poͅləkə (Opglabbeek) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) duimen: dymə (Opglabbeek), fikken: fekə (Opglabbeek), klauwen: klawə (Opglabbeek), poten: pīj (Opglabbeek) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld handgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  hantxeͅlt (Opglabbeek) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
handig capabel: Fr. capable  kepabel (Opglabbeek), handig: hejnig (Opglabbeek), dèè stielman is doa bezònder (of bezinner) hejnig möt  hennig (Opglabbeek) bekwaam || vaardig III-1-4
handkar stootkar: stuǝtkar (Opglabbeek) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13
handlanger dien(d)er: dynǝr (Opglabbeek), metserdien(d)er: mɛtsǝrdēnǝr (Opglabbeek) Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] II-9
handlangeren metserdienen: mɛtsǝrdēnǝ (Opglabbeek) De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.] II-9
handmolen korenmolentje: kū.ǝrǝmīǝlǝkǝ (Opglabbeek) Eenvoudige handmolen bestaande uit een koppel molenstenen met kleine spil, zwengel en steenkuip, in sommige gevallen uitgebreid met kaar en maalstoel. De molen werd gebruikt om graan te malen en in voorkomende gevallen ook voor het breken van zaden. De handmolen was in l 159a niet bekend. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 1; N D, 2; JG 1a] II-3
handrol, tuinrol handwel: ha.nt[wel] (Opglabbeek) Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.] I-2