18256 |
handschoen |
haas:
ej pār hase (L416p Opglabbeek),
ejn haus (L416p Opglabbeek),
haus (L416p Opglabbeek),
haūs (L416p Opglabbeek),
hoͅ.usə} ([heͅ.iskə}) (L416p Opglabbeek),
hands:
(mv)
hawsǝn (L416p Opglabbeek),
handschoen:
hantšēn - e pār hantšēn (L416p Opglabbeek)
|
De handschoen die ter bescherming van de handen wordt aangetrokken bij het behandelen van de bijen. [N 63, 75a; monogr.] || een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] || handschoen - handschoenen [ZND m] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
II-6, III-1-3
|
19901 |
handvat |
handhaaf:
ha.ntǝf (L416p Opglabbeek)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handhaaf:
ha.ntǝf (L416p Opglabbeek)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33314 |
handvat van de sikkel |
handhaaf:
hantǝf (L416p Opglabbeek),
steel:
stīl (L416p Opglabbeek)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|
29938 |
handvat van de troffel |
steel:
stēl (L416p Opglabbeek)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
33040 |
handvat van de zicht |
handhaaf:
ha.ntǝf (L416p Opglabbeek)
|
De steel van de zicht bestaat uit één stuk hout. Het bovenste deel ervan is scherp gebogen. Dit deel dient als handvat waarmee men de zicht hanteert. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk de lemma''s over de handvatten aan de steel van de zeis (3.2.4 - 3.2.7) in aflevering I.3. In de volgende plaatsen werd hetzelfde antwoord gegeven als voor "steel" (zie het lemma ''steel van de zicht'', 4.3.2): K 278, L 164, 288a, 296, 314, 320, 327, 330, 378, 381, 381b, 422, 426, 429, 431, P 175, Q 14, 15, 33, 71, 90, 93, 96, 99, 121, 197, 198b, 201, 207.' [N 18, 70b; JG 1a, 1b; A 14, 9; L 45, 9; monogr.]
I-4
|
32872 |
handvatten |
handhaven:
hantǝvǝ (L416p Opglabbeek),
handvatten:
hant˲vatǝn (L416p Opglabbeek)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|
31701 |
handvatten van de trekzaag |
handhaven:
%%enkelvoud%%
hantǝf (L416p Opglabbeek)
|
De twee in het verlengde van het zaagblad van de trekzaag bevestigde handvatten. [N 18, 128a; N 50, 17b]
II-12
|
19566 |
handveger, stoffer |
veger:
vèger (L416p Opglabbeek)
|
een toestel of voorwerp om o.a. stof af of weg te vegen
III-2-1
|
25056 |
handvol |
grob:
ein gròb (L416p Opglabbeek),
handvol:
hàmpəl (L416p Opglabbeek),
hántvòl (L416p Opglabbeek),
verkl.w.: hempelke. ps. of hierbij vermelden: een armvol = (h)ervel?
hampel (L416p Opglabbeek)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || handvol, zoveel als een hand vult
III-4-4
|