e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtsnip bossnep: boͅssnɛp (Opglabbeek), houtsnep: houtsnep (gew.uitspr. van hout) (Opglabbeek) houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtspaander flik: flekə (Opglabbeek), flimp: flimp (Opglabbeek), vlimp (Opglabbeek), kennepstek: kɛnəpstɛkər (Opglabbeek), plimp: plempə (Opglabbeek), snip: snip (Opglabbeek) een dun stokje waarmee men de pijp of sigaar mee kan aansteken || houtspaandertje dat men even in het vuur hield om er o.a. een pijp mee aan te steken || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1
houtsplinter splinster: splenstǝr (Opglabbeek), spleǝnstǝr (Opglabbeek) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: (høͅ.ət)wørm (Opglabbeek), huitwerm (Opglabbeek) houtworm [Lk 01 (1953)] III-4-2
houtzaagmolen zagerij: zę̄gǝri (Opglabbeek) Molen waarin hout in verschillende vormen gezaagd wordt. [Jan 21] II-3
houweel hak: hak (Opglabbeek) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] I-13
hovaardig hovaardig: hovēͅrdig (Opglabbeek), Ki-jk mich det huvèrig dingk ins luipe; det meintsj waal dat hiêl Bree aan zi-jn kònt hingt  huvèrig (Opglabbeek) hovaardig [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
huichelaar schijnheilige: dɛs nə šīenheͅləgən (Opglabbeek) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4
huid beestenvel: (mv)  bīstǝvɛlǝr (Opglabbeek), huid: hyt (Opglabbeek), vel: feͅl (Opglabbeek), vel (Opglabbeek), veͅl (Opglabbeek, ... ), vęl (Opglabbeek), (mv)  vęlǝr (Opglabbeek) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)] I-11, III-1-1
huidschilfers schelletjes: šelkəs (Opglabbeek) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2