18520 |
[baaienjas?] |
wambuisje:
[WBD: wambuis, wammes (Griet)]
wemmiske (L416p Opglabbeek)
|
een baaien jas met opgestikte figuren en gesloten met witte knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
falie:
fa.lī (L416p Opglabbeek),
ZND35,010b: Bij begrafenis door echtgenoote van de overledene gedragen.
fāli (L416p Opglabbeek)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
alleen in betekenis van vrouwenblouse met lange mouwen
ka.zəvēͅk (L416p Opglabbeek),
Een bloes of pak (vroeger). Nu enkel nog iemand bij zijn kazevek grijpen (=bij zijn pak).
kazəvɛg (L416p Opglabbeek)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: onmiddellijk op het lichaam gedragen
līfke (L416p Opglabbeek)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
aks (L416p Opglabbeek),
āks (L416p Opglabbeek)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (L416p Opglabbeek),
almoos (L416p Opglabbeek),
ein almoos (L416p Opglabbeek),
ein almus (L416p Opglabbeek),
álmoes (L416p Opglabbeek)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
a͂a͂lmŏĕzənēēr (L416p Opglabbeek)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
vat:
vaat (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
āmvęlt (L416p Opglabbeek)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)] || Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|