e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
janken joenken: WBD/WLD  jōēnkə (Opglabbeek) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
jarig zijn verjaren: verjaore (Opglabbeek) Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)] III-3-2
jarretelle jarretelle (fr.): šarteͅls (Opglabbeek) jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)] III-1-3
jas: algemeen jas: hie is pa wiene jas en ma hēͅ geld, pa zien kuu en pa ziene hond (Opglabbeek), hie is va(i)er ziene jas en muders hèr geld, va(i)ers zien ku en va(i)er zienen hond (Opglabbeek), ja.s (Opglabbeek), jas (Opglabbeek) jas [ZND 08 (1925)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] || Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)] III-1-3
jasje van het mantelpak jasje: jeͅskə (Opglabbeek) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3
jasschort mantelscholk: mantəlšolək (Opglabbeek) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] III-1-3
jenever borrel: bòrrel (Opglabbeek), jenever: šənēͅvər (Opglabbeek), zjenééver (Opglabbeek), klare: klaore (Opglabbeek), schnaps (du.): snaps (Opglabbeek), witte, een -: witte (Opglabbeek) jenever [ZND 01u (1924)] || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] III-2-3
jeugd, jongelieden jongvolk: jóngvèùk (Opglabbeek), tjongvolk: mar.: metanalyse  tjŏĕnk fujk (Opglabbeek) jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)] || jongelieden; grote (opgeschoten) jongens en meisjes [ZND 11 (1925)] III-2-2
jeuken jeuken: jīəkə (Opglabbeek) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jezuïet jezuet: zjəzwiĕt (Opglabbeek) Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3