18086 |
jicht |
jicht:
jecht (L416p Opglabbeek),
jicht (L416p Opglabbeek),
jiXt (L416p Opglabbeek)
|
jicht [ZND A1 (1940sq)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22548 |
jokeren (kaartspel) |
jokeren:
joekere (L416p Opglabbeek)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joenk (L416p Opglabbeek),
jònk (L416p Opglabbeek)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joenk (L416p Opglabbeek),
jònk (L416p Opglabbeek)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
stug:
stègjo.ŋk (L416p Opglabbeek)
|
Jong dat kan vliegen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
ei mèt dīvəlshō.r (L416p Opglabbeek)
|
Duivenjong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kakelnestje:
kakelnösje (L416p Opglabbeek),
vogeltje:
vīəgəlkə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)] || vogeltje, pas uit het ei
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kak:
kagk (L416p Opglabbeek),
zə zīn kak (L416p Opglabbeek)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)] || vogeltje, pas uit het ei
III-4-1
|
34399 |
jong mannelijk schaap tot ongeveer een half jaar |
bokje:
bekskǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 77, 4]
I-12
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
juŋk (L416p Opglabbeek),
jǫŋk (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
jōēnk (L416p Opglabbeek)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|