34170 |
kalven |
kalven:
kau̯vǝ (L416p Opglabbeek),
kau̯vǝn (L416p Opglabbeek),
kāu̯vǝn (L416p Opglabbeek),
kǫu̯vǝ (L416p Opglabbeek)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverbak:
[kalver]bak (L416p Opglabbeek)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|
34224 |
kalverjuk |
juk:
jȳk (L416p Opglabbeek)
|
Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kau̯vǝr[stal] (L416p Opglabbeek),
kǫu̯.vǝr[stal] (L416p Opglabbeek)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (L416p Opglabbeek),
kamp - kem (L416p Opglabbeek),
kamp- kem (L416p Opglabbeek),
kâmp - kem (L416p Opglabbeek)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)] || kam, kammen (mv.) [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
22729 |
kameel |
kemel:
kemel (L416p Opglabbeek)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
19694 |
kamer |
kamer:
kamer (L416p Opglabbeek)
|
kamer
III-2-1
|
18564 |
kamerjas |
ochtendjas:
ochtendjas (L416p Opglabbeek)
|
een kamerjas [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
met de kamers schieten:
sjeet mət də kamərs (L416p Opglabbeek)
|
Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
(gmz)
kàkstool (L416p Opglabbeek),
kamerstoel:
(beschaafd)
kā-merstool (L416p Opglabbeek)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|