22311 |
katapult |
flits:
flits (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
20604 |
kater |
kater:
kater (L416p Opglabbeek),
kààtər (L416p Opglabbeek)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
katədrāl (L416p Opglabbeek)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
eine katoliek (L416p Opglabbeek),
ejnə kḁtolik (L416p Opglabbeek),
ejnə kḁtəlik (L416p Opglabbeek),
nə katolīk (L416p Opglabbeek)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katȳǝn (L416p Opglabbeek),
kātȳn (L416p Opglabbeek),
kǝtȳn (L416p Opglabbeek)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
25430 |
katrol |
katrol:
katrǫl (L416p Opglabbeek)
|
Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65]
II-1
|
33453 |
kattegat |
gat:
gāt (L416p Opglabbeek),
kattegat:
katǝgāt (L416p Opglabbeek)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
kauw:
kaij (L416p Opglabbeek),
kauwtje:
kauwke (L416p Opglabbeek),
kawke (L416p Opglabbeek),
kawkə (L416p Opglabbeek),
tauw:
kleinste soort kraai
tauw (L416p Opglabbeek)
|
kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knabbelen:
knàbbele (L416p Opglabbeek),
knauwelen:
knauwele (L416p Opglabbeek),
knauwelle (L416p Opglabbeek),
knauwèllə (L416p Opglabbeek),
knauwələ (L416p Opglabbeek)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20615 |
kauwgum |
chiclet:
siklèt (L416p Opglabbeek),
sjiklèt (L416p Opglabbeek)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|