e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekenpan koekpan: ky(3)̄kpaon (Opglabbeek), pan: (dikwijls 48=49)  pàn (Opglabbeek), v. plat  pan (Opglabbeek), spekpan: spekpàn (Opglabbeek) Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje koekje: kēkskəs (Opglabbeek), mopje: mipke (Opglabbeek) hard, rond of langwerpig koekje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben slijm: slīm (Opglabbeek) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koekoek koekoek: kukkuk (Opglabbeek), kukuk (Opglabbeek) koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koele plek in de schaduw killeschaai: killesjaai (Opglabbeek), koeleschaai: koelesjaai (Opglabbeek) koele plek in de schaduw III-4-4
koele wind koele wind: ne kēle (Opglabbeek), ne kēle wénd (Opglabbeek) koele wind [koeltje] [N 81 (1980)] III-4-4
koestal koestal: kű̄[stal], kȳ[stal] (Opglabbeek) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kōts (Opglabbeek) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: kots (Opglabbeek), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  kŏĕts (Opglabbeek) een koets [ZND A2 (1940sq)] || een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1
koets: sjees sjees (<fr.): Van Dale: sjees (&lt;Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.  ši[ə}z (Opglabbeek) koets [ZND 36 (1941)] III-3-1