e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kort stikken kortstikken met hand: kortstikken met hand (Opglabbeek) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kortademig dempig: dempig (Opglabbeek), deͅmpex (Opglabbeek), deͅmpix (Opglabbeek), kort: kort van àem (Opglabbeek) dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2
korte broek kniebroek: kniebroek (Opglabbeek), korte boks: korte boeks (Opglabbeek), kortə buks (Opglabbeek), ’n kōͅrtə boks (Opglabbeek) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || een korte broek [N 59 (1973)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
korte laars bot: boͅt (Opglabbeek) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] III-1-3
korte onderbroek? korte onderboks: kortə u:nərbuks (Opglabbeek), onderboks: oenderboeks (Opglabbeek) Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas halve overjas: halve overjas (Opglabbeek), stoep: styp (Opglabbeek) korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kort: kǫrt (Opglabbeek), kortmeel: kǫrtmę̄.l (Opglabbeek) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwas kortwas: kortwas (Opglabbeek) De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b] II-6
kortwieken afkappen: afkapǝ (Opglabbeek), kortstaarten: kortstartǝ (Opglabbeek), toppen: topǝ (Opglabbeek) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kussen: (mv)  kesǝs (Opglabbeek) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11