e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kosten gelden: ps. omgespeld volgens Frings.  wāt geͅlə də bagə (Opglabbeek), wāt geͅlə də bagə alə wil? (Opglabbeek), kosten: ps. omgespeld volgens Frings.  wāt mōjət kostə? (Opglabbeek) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: kester (Opglabbeek), køͅstər (Opglabbeek), kɛstər (Opglabbeek) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kostganger kostganger: koͅstgeͅŋər (Opglabbeek), logeur (<fr.): logèr (Opglabbeek) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Opglabbeek, ... ) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbənāi̯ə (Opglabbeek), kɛrmənājə (Opglabbeek), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Opglabbeek), kotelet: koͅrtəleͅtə (Opglabbeek), koͅrtə’lət (Opglabbeek), Fr. côtelette  kortelöt (Opglabbeek) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1a (1955)] || karmonade || kotelet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
koud zetten koud zetten: kǭt zętǝ (Opglabbeek) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer damp: dimp (Opglabbeek), dampig (weer): dūmpex (Opglabbeek), dimpig  dempəx (Opglabbeek), damplucht: dimplucht  demploͅxt (Opglabbeek), gedauwd: geduitsj (Opglabbeek), het dampt: (werkwoord; = nevel blijft hangen).  ⁄t dimpt (Opglabbeek), het wordt winter: ⁄t weerd wénter (Opglabbeek), kalm weer: kàləm (Opglabbeek), koud en mistig (weer): kòwd en mistig (Opglabbeek), mistig (weer): mistig (Opglabbeek), mistig wéér (Opglabbeek), mistlucht: meͅst loͅxt (Opglabbeek), vochtige lucht: vochtige lucht (vrl.)  voͅxtegə loͅxt (Opglabbeek), wuifachtig: ??  wøͅyfeͅxtex (Opglabbeek) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistig, nevelig || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude bouw koude bouw: koude bouw (Opglabbeek) Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c] II-6
koude drukte maken bluffen: bloffe (Opglabbeek), veel beschaar maken: vēͅl bəšar makə (Opglabbeek), veel ophef maken: vel ophef make iever ein zaak (Opglabbeek) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koude mist koude mist: koude mist (mnl.)  kàwə mest (Opglabbeek) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4