21657 |
kosten |
gelden:
ps. omgespeld volgens Frings.
wāt geͅlə də bagə (L416p Opglabbeek),
wāt geͅlə də bagə alə wil? (L416p Opglabbeek),
kosten:
ps. omgespeld volgens Frings.
wāt mōjət kostə? (L416p Opglabbeek)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
kester (L416p Opglabbeek),
køͅstər (L416p Opglabbeek),
kɛstər (L416p Opglabbeek)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
koͅstgeͅŋər (L416p Opglabbeek),
logeur (<fr.):
logèr (L416p Opglabbeek)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbənāi̯ə (L416p Opglabbeek),
kɛrmənājə (L416p Opglabbeek),
onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet
kermenaai (L416p Opglabbeek),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L416p Opglabbeek),
koͅrtə’lət (L416p Opglabbeek),
Fr. côtelette
kortelöt (L416p Opglabbeek)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1a (1955)] || karmonade || kotelet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kǭt zętǝ (L416p Opglabbeek)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
damp:
dimp (L416p Opglabbeek),
dampig (weer):
dūmpex (L416p Opglabbeek),
dimpig
dempəx (L416p Opglabbeek),
damplucht:
dimplucht
demploͅxt (L416p Opglabbeek),
gedauwd:
geduitsj (L416p Opglabbeek),
het dampt:
(werkwoord; = nevel blijft hangen).
⁄t dimpt (L416p Opglabbeek),
het wordt winter:
⁄t weerd wénter (L416p Opglabbeek),
kalm weer:
kàləm (L416p Opglabbeek),
koud en mistig (weer):
kòwd en mistig (L416p Opglabbeek),
mistig (weer):
mistig (L416p Opglabbeek),
mistig wéér (L416p Opglabbeek),
mistlucht:
meͅst loͅxt (L416p Opglabbeek),
vochtige lucht:
vochtige lucht (vrl.)
voͅxtegə loͅxt (L416p Opglabbeek),
wuifachtig:
??
wøͅyfeͅxtex (L416p Opglabbeek)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistig, nevelig || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
koude bouw (L416p Opglabbeek)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
19276 |
koude drukte maken |
bluffen:
bloffe (L416p Opglabbeek),
veel beschaar maken:
vēͅl bəšar makə (L416p Opglabbeek),
veel ophef maken:
vel ophef make iever ein zaak (L416p Opglabbeek)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25235 |
koude mist |
koude mist:
koude mist (mnl.)
kàwə mest (L416p Opglabbeek)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|