e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedevaartvaantje bedevaartvaantje: bèvertvènke (Opglabbeek) Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)] III-3-3
bediend worden bediend worden: bədēēnt (Opglabbeek) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: bədenə (Opglabbeek), eene bedeenen (Opglabbeek), ēnnə bədēnə (Opglabbeek), gerieven: gəreevə (Opglabbeek), gərēvə (Opglabbeek) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)] III-3-1, III-3-3
bedorven ei oud ei: ǭu̯d ē̜i̯ (Opglabbeek), rot ei: rot ęi̯ (Opglabbeek) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedpan bedpan: beͅtpaon (Opglabbeek) pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
bedriegen bedoppen: Jòng, loat dich neet bedotte duur dèè sjuunproater  bedòppe (Opglabbeek), bedriegen: bədrejə (Opglabbeek), ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a  bedreegen (Opglabbeek), naaien: Bli-jf ût dèè winkel mè weg, want doa weerste den hauven ti-jd good genjdsj : je betaalt er teveel samenst. opnejje  nejje (Opglabbeek), plakken: Ich dènk det ze zich in dèè winkel aardig hèèt loate plèkke  plèkke (Opglabbeek), scheren: Ze höbben òch doa ferm gesjure  sjère (Opglabbeek), verneuken: Loat òch mè neet verniêke duur dèè gesliêpe vent  verniêke (Opglabbeek) afzetten, benadelen || bedriegen [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || verneuken , bedriegen III-1-4
bedrieger leugenaar: liêgenèèr, gebakke pèèr, mörgen is het ònwèèr  liêgenèèr (Opglabbeek), liegebeest: liêgebiêst (Opglabbeek) leugenaar III-1-4
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis achterhuis: axtǝrhű̄s, axtǝrhȳs (Opglabbeek), stallen: stɛl (Opglabbeek), stelling: stɛleŋ (Opglabbeek) Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6
bedroefd bedroefd: ook materiaal znd 23,33  bedreefd (Opglabbeek), droevig: Waat ki-jkt det vruimes alti-jd zuu drevig Joa; det waas uich e drevig geval ¯t s toch drevig det ze doa niks tiêge könne doon Soms zelfst. geb. voor iemand die zelden of nooit lacht: Dèèn Drevige lacht nog neet este hem möt eine krevelstein in zi-jne nek krevels  drevig (Opglabbeek), lelijk: ook materiaal znd 23,33  lielok (Opglabbeek) droef [ZND 01 (1922)] || droevig III-1-4
bedsprei bedsprei: beͅtsprēͅi̯ (Opglabbeek), be̝ͅtsprēͅi̯ (Opglabbeek), sprei: spreͅi̯ (Opglabbeek) bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-2-1