23879 |
bedevaartvaantje |
bedevaartvaantje:
bèvertvènke (L416p Opglabbeek)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bədēēnt (L416p Opglabbeek)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bədenə (L416p Opglabbeek),
eene bedeenen (L416p Opglabbeek),
ēnnə bədēnə (L416p Opglabbeek),
gerieven:
gəreevə (L416p Opglabbeek),
gərēvə (L416p Opglabbeek)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
oud ei:
ǭu̯d ē̜i̯ (L416p Opglabbeek),
rot ei:
rot ęi̯ (L416p Opglabbeek)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
19618 |
bedpan |
bedpan:
beͅtpaon (L416p Opglabbeek)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18965 |
bedriegen |
bedoppen:
Jòng, loat dich neet bedotte duur dèè sjuunproater
bedòppe (L416p Opglabbeek),
bedriegen:
bədrejə (L416p Opglabbeek),
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedreegen (L416p Opglabbeek),
naaien:
Bli-jf ût dèè winkel mè weg, want doa weerste den hauven ti-jd good genjdsj : je betaalt er teveel samenst. opnejje
nejje (L416p Opglabbeek),
plakken:
Ich dènk det ze zich in dèè winkel aardig hèèt loate plèkke
plèkke (L416p Opglabbeek),
scheren:
Ze höbben òch doa ferm gesjure
sjère (L416p Opglabbeek),
verneuken:
Loat òch mè neet verniêke duur dèè gesliêpe vent
verniêke (L416p Opglabbeek)
|
afzetten, benadelen || bedriegen [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || verneuken , bedriegen
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
leugenaar:
liêgenèèr, gebakke pèèr, mörgen is het ònwèèr
liêgenèèr (L416p Opglabbeek),
liegebeest:
liêgebiêst (L416p Opglabbeek)
|
leugenaar
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
axtǝrhű̄s, axtǝrhȳs (L416p Opglabbeek),
stallen:
stɛl (L416p Opglabbeek),
stelling:
stɛleŋ (L416p Opglabbeek)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
ook materiaal znd 23,33
bedreefd (L416p Opglabbeek),
droevig:
Waat ki-jkt det vruimes alti-jd zuu drevig Joa; det waas uich e drevig geval ¯t s toch drevig det ze doa niks tiêge könne doon Soms zelfst. geb. voor iemand die zelden of nooit lacht: Dèèn Drevige lacht nog neet este hem möt eine krevelstein in zi-jne nek krevels
drevig (L416p Opglabbeek),
lelijk:
ook materiaal znd 23,33
lielok (L416p Opglabbeek)
|
droef [ZND 01 (1922)] || droevig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprēͅi̯ (L416p Opglabbeek),
be̝ͅtsprēͅi̯ (L416p Opglabbeek),
sprei:
spreͅi̯ (L416p Opglabbeek)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|