34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bīǝkǝ (L416p Opglabbeek),
jouwen:
jūwǝ (L416p Opglabbeek),
toeten:
tȳtǝn (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
janken:
jáŋkǝn (L416p Opglabbeek),
kreunen:
krīǝnǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
lōrə (L416p Opglabbeek),
lonken:
loŋkə (L416p Opglabbeek)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
loͅf (L416p Opglabbeek)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
processie (<lat.):
precessie (L416p Opglabbeek)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28566 |
lokkorf |
lokkorf:
lokkorf (L416p Opglabbeek)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karhęŋst (L416p Opglabbeek),
stommerik:
stomǝrek (L416p Opglabbeek)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
loŋən (L416p Opglabbeek)
|
De longen: a) van de mens [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (L416p Opglabbeek)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31224 |
lood |
lood:
lȳt (L416p Opglabbeek)
|
De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.]
II-11
|