e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blankvoorn, voorn ruts: rits (Opglabbeek) voorn, panvis III-4-2
blaren blaren: blīrt (Opglabbeek), blǭrt (Opglabbeek) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blaten beuken: bīǝkǝ (Opglabbeek), bleken: blē̜kǝ (Opglabbeek), bleten: blē̜tǝ (Opglabbeek) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  boschbiere (Opglabbeek), malbeer: moalbiêre (Opglabbeek) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe III-4-3
blauwe en bruine schimmel blauwe schimmel: blau̯ǝ šemǝl (Opglabbeek), bruine schimmel: brynǝ šemǝl (Opglabbeek) De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b] I-9
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Opglabbeek), reigər (Opglabbeek), rɛi̯gər (Opglabbeek) reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger, blauwe III-4-1
blauwe vleesvlieg, bromvlieg spekvlieg: WBD/WLD  spekvleeg (Opglabbeek) Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: blyəzə (Opglabbeek) blazen [N 10b (1961)] III-1-1
bleek blass (du.): blàs (Opglabbeek), bleek: blēͅik gəzecht (Opglabbeek), blijk gesicht (Opglabbeek), hè is zû bleik (Opglabbeek) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
bles bliksemslinger: bleksǝmsleŋǝr (Opglabbeek) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11