24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rits (L416p Opglabbeek)
|
voorn, panvis
III-4-2
|
29838 |
blaren |
blaren:
blīrt (L416p Opglabbeek),
blǭrt (L416p Opglabbeek)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
34405 |
blaten |
beuken:
bīǝkǝ (L416p Opglabbeek),
bleken:
blē̜kǝ (L416p Opglabbeek),
bleten:
blē̜tǝ (L416p Opglabbeek)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbiere (L416p Opglabbeek),
malbeer:
moalbiêre (L416p Opglabbeek)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blau̯ǝ šemǝl (L416p Opglabbeek),
bruine schimmel:
brynǝ šemǝl (L416p Opglabbeek)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L416p Opglabbeek),
reigər (L416p Opglabbeek),
rɛi̯gər (L416p Opglabbeek)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger, blauwe
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
spekvlieg:
WBD/WLD
spekvleeg (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
blyəzə (L416p Opglabbeek)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
blàs (L416p Opglabbeek),
bleek:
blēͅik gəzecht (L416p Opglabbeek),
blijk gesicht (L416p Opglabbeek),
hè is zû bleik (L416p Opglabbeek)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
34110 |
bles |
bliksemslinger:
bleksǝmsleŋǝr (L416p Opglabbeek)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|