| 34182 |
aanmelken |
voormelken:
vīrmęlkǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
| 28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
(de) maat pakken (L416p Opglabbeek),
mǭt pakǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
| 21488 |
aanranden |
aanranden:
aanranne (L416p Opglabbeek),
aanvallen:
ānvalə (L416p Opglabbeek),
overvallen:
īēvervallen (L416p Opglabbeek)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 21872 |
aanrekenen |
manen:
Van Dale: IV. manen, 1. (iem.) met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen ervan, m.n. tot betaling.
ich zál hət wáál máánd (L416p Opglabbeek)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 32776 |
aanspanningspunt, kam van de eg |
klink:
klę.ŋk (L416p Opglabbeek),
ring:
rę.ŋk (L416p Opglabbeek)
|
Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.]
I-2
|
| 18887 |
aanstaan |
gaden:
deͅt saləm gājə (L416p Opglabbeek)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
| 34148 |
aanstieren |
dekken:
dɛkǝ (L416p Opglabbeek),
springen:
spręŋǝ (L416p Opglabbeek)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
| 28519 |
aanvliegen |
aanvliegen:
aanvliegen (L416p Opglabbeek)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|
| 33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hē̜k (L416p Opglabbeek)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
| 24977 |
aanwezigheid |
daar zijn:
héé is ər (L416p Opglabbeek),
hier zijn:
héé is hīē (L416p Opglabbeek)
|
de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)]
III-4-4
|