e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boer in het kaartspel boer: boor (Opglabbeek) Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
boerderij, algemeen boerderij: bōrdǝrii̯ (Opglabbeek), geleg: gǝlɛ̄x (Opglabbeek) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenkool boerenkool: borekiêl (Opglabbeek), bōrəkīəl (Opglabbeek), krolkool: kroͅl kīəl (Opglabbeek), krölkiêl (Opglabbeek, ... ), synoniem  krolkiêl (Opglabbeek), slechte kool: slechte kiêl (Opglabbeek), winterkool: weͅntərkīəl (Opglabbeek) [N Q (1966)]boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || krulkool || krullende kool I-7, III-2-3
boerenkoolstamppot groen moes: grēn mōs (Opglabbeek) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai vlaai: vlāj (Opglabbeek) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalf: borezwalef (Opglabbeek), stalzwalf: stalzwāləf (Opglabbeek), stalzwalft: stâlzwaleft (Opglabbeek), zwalf: zwāləf (Opglabbeek), zwalfje: zwɛ.ləfkəs (Opglabbeek), zwalft: zwaleft (Opglabbeek) boerenzwaluw || boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw III-4-1
boerin boerin: bōērin (Opglabbeek) de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] III-3-1
boezeroen bont hemd: bunt hemə (Opglabbeek) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bof dikoor: dikuur (Opglabbeek), dikūūr (Opglabbeek) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
bok van het rijtuig zitschei: zetšęi̯ (Opglabbeek) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13