e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boodschappenmand commissiekalbas: kǝmesikǝlbas (Opglabbeek), kalbas: kǝlbas (Opglabbeek), korfje: kø̜rfkǝ (Opglabbeek) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: boog (Opglabbeek), boͅ.ch (Opglabbeek), ene bohch (Opglabbeek), beegske  bōͅg (Opglabbeek), spanstek: spanstęk (Opglabbeek) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54] I-11, III-3-2
boom (alg.) boom: boͅm (Opglabbeek), boͅu̯m (Opglabbeek), buim (Opglabbeek) boom [RND] III-4-3
boomgaard fruitwei: freitwei (Opglabbeek), freͅi̯t[wei} (Opglabbeek), frīt[wei} (Opglabbeek) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomklever boomlopertje: buimleiperke (Opglabbeek) boomklevertje III-4-1
boomleeuwerik boomliewerk: buimlèwerk (Opglabbeek), liewerk: līwɛrk (Opglabbeek) boomleeuwerik || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)] III-4-1
boompieper boompieper: buimpieper (Opglabbeek) boompieper III-4-1
boomstronk boomstok: bøemstok (Opglabbeek), poest: pûst (Opglabbeek), soets: suuts (Opglabbeek) boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boomvalk valk: valk (Opglabbeek) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen pikken: pekə (Opglabbeek) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2