20713 |
boterham (kinderwoord) |
bob:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boōp (L416p Opglabbeek),
bobbetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bōōbbeke (L416p Opglabbeek),
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boebeke (L416p Opglabbeek),
brammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
brammeke (L416p Opglabbeek),
ham:
ham (L416p Opglabbeek)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kazenfiggel:
kīəzəfegəl (L416p Opglabbeek)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L416p Opglabbeek)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterschotel:
būi̯ǝ.tǝršūi̯ǝtǝl (L416p Opglabbeek),
teil:
tęi̯l (L416p Opglabbeek)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
20553 |
boterkussentje |
suikerspek:
indien een rekbare reep bedoeld wordt
sókkerspèk (L416p Opglabbeek),
zeepcaramel:
zeipkermmelle (L416p Opglabbeek),
zeipkərməllə (L416p Opglabbeek)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
by(3)̄tərlīpəl (L416p Opglabbeek),
m.
by(3)̄ətərlīəpəl (L416p Opglabbeek),
boterspaan:
plankjes v.
by(3)̄ətərspōͅn (L416p Opglabbeek)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19549 |
boterpot |
boterpot:
by(3)̄tərpoͅt (L416p Opglabbeek),
boterpot grijs met blauw
by(3)̄ətərpoͅt (L416p Opglabbeek)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterschotel:
by(3)̄ətəršy(3)̄ətəl (L416p Opglabbeek),
boterschoteltje:
bitəršitəlkə (L416p Opglabbeek),
verkleinwoord
by(3)̄ətəršy(3)̄ətəlkə (L416p Opglabbeek),
kommetje:
kemkə (L416p Opglabbeek)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L416p Opglabbeek)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
32230 |
bout van de asstroppen |
bout:
bǫw.t (L416p Opglabbeek)
|
De bout waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a]
II-12
|