18309 |
broeksriem |
boksenriem:
buksərēm (L416p Opglabbeek)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18397 |
broeksriem? |
riem:
Rem (L416p Opglabbeek)
|
riem [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achterzak:
achterzak (L416p Opglabbeek),
kontmaaltje:
ku:ntmēͅlkə (L416p Opglabbeek)
|
de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
zijmaal:
zīma.l (L416p Opglabbeek),
zijzak:
zijzakken (L416p Opglabbeek)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
steekzak:
steekzak (L416p Opglabbeek)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
bróór (L416p Opglabbeek),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
bróór (L416p Opglabbeek)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokvoeten:
sprǫk˲vēt (L416p Opglabbeek)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
groməlēͅr (L416p Opglabbeek),
grommelpot:
groməlpoͅt (L416p Opglabbeek),
mopperaar:
eine moeppereir (L416p Opglabbeek)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
zingdop:
ziŋdoͅb (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (L416p Opglabbeek),
brun (L416p Opglabbeek),
springput:
spreŋkpǫt (L416p Opglabbeek),
sprong:
sprink (L416p Opglabbeek),
sprénk (L416p Opglabbeek)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|