21420 |
de hort op |
de baan op:
ba:noͅp (L416p Opglabbeek),
eropuit:
er weer op uut zeen (L416p Opglabbeek),
op de baan:
oͅpə ba:n zên (L416p Opglabbeek),
op de brak:
oͅpə brag (L416p Opglabbeek),
op de brats:
oͅpə brats (L416p Opglabbeek),
op jak:
oͅpjakse.n (L416p Opglabbeek),
op jok:
Qp jok (L416p Opglabbeek),
op schok:
op sjok zeen (L416p Opglabbeek),
oͅp sjok (L416p Opglabbeek),
op stap:
op stap (L416p Opglabbeek),
rondbrakken:
runtbragə (L416p Opglabbeek)
|
Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)]
III-3-1
|
25396 |
de huid doorsnijden |
doorsnijden:
dūrsnī-jǝ (L416p Opglabbeek)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aanmaken:
karse aanmake (L416p Opglabbeek),
aansteken:
aansteke (L416p Opglabbeek)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
karsen duive (L416p Opglabbeek),
uitdoen:
karse uutdoen (L416p Opglabbeek)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
høͅfə (L416p Opglabbeek)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
dēͅlə (L416p Opglabbeek)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
šētə (L416p Opglabbeek),
schudden:
gəšy(3)̄tə (L416p Opglabbeek),
sjēͅdə (L416p Opglabbeek)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
kwikken:
(de kar) kwekt (L416p Opglabbeek),
opslagen:
(de kar) slēxt˱ op (L416p Opglabbeek)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30052 |
de kelder uitgraven |
de kelder uitschieten:
dǝ kalǝr ytšētǝn (L416p Opglabbeek)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
kerkgank doon (L416p Opglabbeek)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|