19105 |
kwezel |
kwezel:
kwīzəl (Q010p Opgrimbie),
ən kwēzəl (Q010p Opgrimbie)
|
Kwezel. [ZND 01 (1922)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
24925 |
laag grond |
laag:
lōͅ:gə (Q010p Opgrimbie),
lōͅ:x (Q010p Opgrimbie),
lōͅx (Q010p Opgrimbie)
|
laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
rę.ŋk (Q010p Opgrimbie)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
līǝgdǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
stivəl (Q010p Opgrimbie)
|
Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
34581 |
ladderboom |
ledderboom:
lø̜dǝrbǫu̯.m (Q010p Opgrimbie),
(mv)
lø̜dǝrbø̜i̯m (Q010p Opgrimbie)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəlāj (Q010p Opgrimbie)
|
lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯.ǝ (Q010p Opgrimbie)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vrax (Q010p Opgrimbie)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
machinesketel:
mǝšīnskē̜ ̞tǝl (Q010p Opgrimbie)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|