30861 |
leest |
leest:
lęjs (Q010p Opgrimbie)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
līə:f (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
līəf (Q010p Opgrimbie)
|
Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (Q010p Opgrimbie)
|
leggen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21553 |
lei |
lei:
ən lɛj (Q010p Opgrimbie)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (Q010p Opgrimbie)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17643 |
lende |
lende:
də leŋə (Q010p Opgrimbie),
leͅŋə (Q010p Opgrimbie)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
lę.ŋǝ (Q010p Opgrimbie),
miltkuil(en):
me.ljšku.lǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
liənə (Q010p Opgrimbie)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
uitgaand:
ps. invuller twijfelt over het antwoord.
utgōͅndə (?) (Q010p Opgrimbie),
vroegjaar:
vrōjōͅr (Q010p Opgrimbie),
vrø̄:jōͅ:r (Q010p Opgrimbie)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēpəl (Q010p Opgrimbie)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|