e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leest leest: lęjs (Opgrimbie) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: līə:f (Opgrimbie, ... ), līəf (Opgrimbie) Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-3-2
leggen leggen: legə (Opgrimbie) leggen [ZND 01 (1922)] III-1-2
lei lei: ən lɛj (Opgrimbie) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Opgrimbie) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lende lende: də leŋə (Opgrimbie), leͅŋə (Opgrimbie) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [ZND 01 (1922)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lę.ŋǝ (Opgrimbie), miltkuil(en): me.ljšku.lǝ (Opgrimbie) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: liənə (Opgrimbie) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lente, voorjaar uitgaand: ps. invuller twijfelt over het antwoord.  utgōͅndə (?) (Opgrimbie), vroegjaar: vrōjōͅr (Opgrimbie), vrø̄:jōͅ:r (Opgrimbie) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepel lepel: lēpəl (Opgrimbie) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1