e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondvol bof: ənə bof (Opgrimbie), mondvol: ein mondvol aafbieten (Opgrimbie) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik monnik: monnik (Opgrimbie), monnikhof eigennaam  mo:nəkəf (Opgrimbie), pater (lat.): pātər (Opgrimbie) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
mopperen brommen: bro:mə (Opgrimbie) brommen [ZND 01 (1922)] III-1-4
mopperen (tegensputteren) mopperen: mopperen (Opgrimbie), pruttelen: pruttelen (Opgrimbie) preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)] III-1-4
mosterd mosterd: mosterd (Opgrimbie), moͅstərd (Opgrimbie), moͅstərt (Opgrimbie) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: mot (Opgrimbie), moͅt (Opgrimbie), ook in ZND 31, 038  mot (Opgrimbie) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
mout mout: ma.wt (Opgrimbie) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: mo:w (Opgrimbie), mouw, kleine mouw (Opgrimbie), mow, møjke (Opgrimbie), twië mouwen (Opgrimbie) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw [ZND 01 (1922)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
muil muil: mul (Opgrimbie) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muizen muizen: muzen (Opgrimbie) de katten muizen [ZND 31 (1939)] III-2-1