33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
Mv. plaGe.
plak (Q010p Opgrimbie)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
ømšø̜pǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klōͅr (Q010p Opgrimbie)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
homə (Q010p Opgrimbie)
|
hemd (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulm:
høͅi̯(t)pøͅləm (Q010p Opgrimbie),
høͅi̯tpøͅlm (Q010p Opgrimbie)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
32701 |
onderploegen |
onderdoen:
oŋǝrdū.n (Q010p Opgrimbie)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
ha.ntǝf (Q010p Opgrimbie)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
meister (Q010p Opgrimbie),
schoolmeester:
sjaolmeister (Q010p Opgrimbie)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (Q010p Opgrimbie)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|