20633 |
reuzel, bladvet |
veertjesvet:
vəerskəs-veͅt (Q010p Opgrimbie)
|
reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rēk (Q010p Opgrimbie)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
32921 |
rij, wiers |
rin:
ren (Q010p Opgrimbie)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rejə (Q010p Opgrimbie)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
trǭxǝlǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21597 |
rijke lieden |
rijke lui:
rīkə loj (Q010p Opgrimbie)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
veldwachter
bōͅij (Q010p Opgrimbie)
|
bode [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
z vaak s
ənə žəndɛerm (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rouwvorsten:
ps. alleen dit tekentje omgespeld volgens Frings (er stond een Ø met een punt eronder).
hət hēͅ:t gəro.w[ōͅ}.rs (Q010p Opgrimbie)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouwvorst:
rowwòòrs (Q010p Opgrimbie),
ps. is niet goed om te spellen. Er staat een Ø met een punt eronder (omgespeld: ‹) en hierboven nog een `; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
ró[wōͅ.rs (Q010p Opgrimbie)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|