e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
unster pondel: weegtoestel met een veer  pøŋəl (Opgrimbie), waag: ein woug (Opgrimbie) De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)] III-3-1
vaars rind: rɛ.nt (Opgrimbie), vaars: vē̜rs (Opgrimbie), vɛ̄rs (Opgrimbie) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šō.təlsplak (Opgrimbie) zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)] III-2-1
vademen vamen: vēmǝ (Opgrimbie) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader vader: vaadər (Opgrimbie), vader (Opgrimbie) vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
vagina, geslachtsorgaan van de merrie lijf: lī.f (Opgrimbie) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
van hoge afkomst van hoge komaf: zelden  van hôêgə kómaaf (Opgrimbie) van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)] III-2-2
van veren wisselen ruizelen: rȳ.zǝlǝ (Opgrimbie), rȳzǝlǝ (Opgrimbie) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vaŋə (Opgrimbie) vangen [ZND 25 (1937)] III-1-2
vanzelfsprekend natuurlijk: nətø̄rlək (Opgrimbie) Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4