33482 |
aardbei |
mierbel:
meͅərbəl (Q010p Opgrimbie),
welber:
welbər (Q010p Opgrimbie),
wēͅlbər (Q010p Opgrimbie)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ērdǝ pǫt (Q010p Opgrimbie),
ē̜rdǝ pǫt (Q010p Opgrimbie),
stenen pot:
stęjnǝ(n) pǫt (Q010p Opgrimbie)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (Q010p Opgrimbie),
vot:
vǫt (Q010p Opgrimbie)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
harten ōͅs (Q010p Opgrimbie),
ōͅze (Q010p Opgrimbie),
rūtən ōͅs (Q010p Opgrimbie),
sopənōͅs (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
meervoud aoste
ōͅs (Q010p Opgrimbie),
aast:
ōͅste (Q010p Opgrimbie)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
ook materiaal znd 19a,6
də beͅs aby(3)̄s (Q010p Opgrimbie),
mis:
das mes (Q010p Opgrimbie),
Abuus komt ook wel voor, doch zelden.
də bes mes (Q010p Opgrimbie),
ook materiaal znd 19a,6
də beͅs mes (Q010p Opgrimbie),
mes (Q010p Opgrimbie)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achtergedachten:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
axtərgədēͅxtə (Q010p Opgrimbie),
erg:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
gēͅjn ɛerəg eͅn (Q010p Opgrimbie)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrām (Q010p Opgrimbie)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hees:
hīǝš (Q010p Opgrimbie)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
17651 |
achterste |
achterste:
aechtərstə (Q010p Opgrimbie)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug:
trȳk (Q010p Opgrimbie),
terug-op:
tryk˱ op (Q010p Opgrimbie)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|