e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardbei mierbel: meͅərbəl (Opgrimbie), welber: welbər (Opgrimbie), wēͅlbər (Opgrimbie) [DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)] I-7
aarden pot aarden pot: ērdǝ pǫt (Opgrimbie), ē̜rdǝ pǫt (Opgrimbie), stenen pot: stęjnǝ(n) pǫt (Opgrimbie) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars kont: kǫ.nt (Opgrimbie), vot: vǫt (Opgrimbie) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: harten ōͅs (Opgrimbie), ōͅze (Opgrimbie), rūtən ōͅs (Opgrimbie), sopənōͅs (Opgrimbie, ... ), meervoud aoste  ōͅs (Opgrimbie), aast: ōͅste (Opgrimbie) Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] III-3-2
abuis abuis: ook materiaal znd 19a,6  də beͅs aby(3)̄s (Opgrimbie), mis: das mes (Opgrimbie), Abuus komt ook wel voor, doch zelden.  də bes mes (Opgrimbie), ook materiaal znd 19a,6  də beͅs mes (Opgrimbie), mes (Opgrimbie) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterdocht achtergedachten: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  axtərgədēͅxtə (Opgrimbie), erg: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  gēͅjn ɛerəg eͅn (Opgrimbie) achterdocht [ZND 01 (1922)] III-1-4
achterhaam achterhaam: axtǝrām (Opgrimbie) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie hees: hīǝš (Opgrimbie) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterste achterste: aechtərstə (Opgrimbie) achterste [ZND 01 (1922)] III-1-1
achteruit terug: trȳk (Opgrimbie), terug-op: tryk˱ op (Opgrimbie) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10