33525 |
druiventros |
wijndruiventros:
windruvətroͅs (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
25133 |
druppel |
drup:
drop (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
drøp (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drøpə (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
ps. omgespeld volgens Frings.
drøͅpə (Q010p Opgrimbie)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
du:f (Q010p Opgrimbie),
tām, ən tām dūf (Q010p Opgrimbie),
Pl. [du:.ve]
duf (Q010p Opgrimbie)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
du:f (Q010p Opgrimbie)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
ü of oe?
dukkelen (Q010p Opgrimbie)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21312 |
duits |
duits:
døͅ:wts (Q010p Opgrimbie)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
du.vəkòt (Q010p Opgrimbie),
duvǝkǫt (Q010p Opgrimbie),
dūvəkot (Q010p Opgrimbie),
dǫu̯vǝkǫt (Q010p Opgrimbie),
ət duvəkot (Q010p Opgrimbie),
duivenspijker:
duvǝspikǝr (Q010p Opgrimbie),
dūvǝspīkǝr (Q010p Opgrimbie),
dən duvəspīkər (Q010p Opgrimbie),
Slag + hokingang.
du.vəspi.kər (Q010p Opgrimbie),
spijker:
spikǝr (Q010p Opgrimbie)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
dū.vəslā.ch (Q010p Opgrimbie),
dūvəslḁ̄ch (Q010p Opgrimbie),
dūvǝslāx (Q010p Opgrimbie),
slag:
slā.x (Q010p Opgrimbie)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
ze:j (Q010p Opgrimbie),
zij-tje:
ze-j(ke) (Q010p Opgrimbie)
|
duif, wijfje [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|