20172 |
familie |
familie:
fəmilej (Q010p Opgrimbie),
fəmīēlə (Q010p Opgrimbie)
|
verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
fatsoendelijk:
fətsōndələk (Q010p Opgrimbie)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22431 |
feest |
feest:
fīəs (Q010p Opgrimbie)
|
Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
23275 |
feestdag van sint-maarten |
sint-maarten:
sent mērte (Q010p Opgrimbie)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
fiets:
ənə fets (Q010p Opgrimbie),
velo:
verouderd
ənə vīlō (Q010p Opgrimbie)
|
Fiets. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18121 |
fijt |
fijt:
fīt (Q010p Opgrimbie)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
watje:
wętšǝ (Q010p Opgrimbie)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
lantaarn (<fr.):
ən ləntēͅr (Q010p Opgrimbie)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
zijden:
zīǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaw (Q010p Opgrimbie)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|