33064 |
garveband |
band:
bā.nt (Q010p Opgrimbie)
|
In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2]
I-4
|
21315 |
gast |
gast:
gas (Q010p Opgrimbie)
|
gast [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
gāt (Q010p Opgrimbie)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
25001 |
gat, opening |
gat:
gā.t (Q010p Opgrimbie),
gāt (Q010p Opgrimbie),
lok:
lō.k (Q010p Opgrimbie),
lōͅk (Q010p Opgrimbie)
|
gat [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbī.t (Q010p Opgrimbie),
tanden:
tan (Q010p Opgrimbie)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
19725 |
gebouw |
bouw:
bou̯ (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
bouwage:
meer abstracte betekenis
bowōͅš (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
bètiment (fr.):
batəmeͅnt (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
gebouw:
gəbou̯ (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
gəbrīə:kələk (Q010p Opgrimbie),
gəbrīəkələk (Q010p Opgrimbie)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] || gebrekkig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebrük (Q010p Opgrimbie),
gəbry(3)̄.k (Q010p Opgrimbie),
gewente:
gewende (Q010p Opgrimbie)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gədēnstəch (Q010p Opgrimbie)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
patience (fr.):
ə betšə pəsjɛensə (Q010p Opgrimbie)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|