19265 |
gek |
gek:
dwaas wordt niet gebruikt
gek (Q010p Opgrimbie)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
šūts (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
krullen:
krolə (Q010p Opgrimbie)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geͅlš (Q010p Opgrimbie)
|
geld [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lø`pinǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
trekken:
trekə (Q010p Opgrimbie)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
ət gəloͅwf (Q010p Opgrimbie),
o.
gəloͅ:wf (Q010p Opgrimbie)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gəloͅwvə (Q010p Opgrimbie),
gəløͅwve (Q010p Opgrimbie),
gəløͅwvə (Q010p Opgrimbie)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gəmāk (Q010p Opgrimbie)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gəmēͅkələk (Q010p Opgrimbie)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|