19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
šelə (Q010p Opgrimbie),
uitpoetsen:
ūtpotsə (Q010p Opgrimbie)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijke bidden:
znd 32, 71;
ter lieke beiën (Q010p Opgrimbie),
tər līēkə beddə (Q010p Opgrimbie)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
22756 |
ijsbaan |
keibaan:
kejbān (Q010p Opgrimbie)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
25154 |
ijspegel |
ijspiel:
īspēl (Q010p Opgrimbie)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
mannelijk
īfər (Q010p Opgrimbie)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
īzəl (Q010p Opgrimbie)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
ī.zələ (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
ət hēͅt geīzəlt (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
⁄t ēͅzəlt (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
ī.zǝr [eg] (Q010p Opgrimbie)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q010p Opgrimbie)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pø̄thōͅk (Q010p Opgrimbie)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|