e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein paard pony: pony (Opgrimbie), pony, poney: pōnē (Opgrimbie) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 13], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
kleine neus klein neusje: kleͅi nēͅskə (Opgrimbie) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld kleingeld: kleͅigeͅlš (Opgrimbie), kleͅjgeͅlš (Opgrimbie), beschaafder  kleͅjgeͅlt (Opgrimbie) kleingeld [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-3-1
klepbroek fluitjesbroek: fluitjesbrook (Opgrimbie) Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
klepel klepel: klēpəl (Opgrimbie) Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kletsen baren binden: barəbenə (Opgrimbie), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wawelen (Opgrimbie), zagen: Van Dale: zagen, II.3. (oneig.) voortdurend zaniken (over iets).  zeͅgə (Opgrimbie) zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] bazel: baozel (Opgrimbie), onnozele kal vertellen: hē vertelt onnuuzele kal (Opgrimbie) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kladjžur (Opgrimbie) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf klappei: kləpáéj (Opgrimbie) klappei [ZND 01 (1922)] III-3-1
kleurx kleur: klō:r (Opgrimbie, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4