32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
op ruiters zetten:
ǫp [ruiters] ˲zętǝ (P222p Opheers),
roten:
rø.tǝ (P222p Opheers)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
strūk (P222p Opheers)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
uitroep:
ps. omgespeld volgens Frings.
ouwtrup (P222p Opheers),
verkoop:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərkøi̯p (P222p Opheers)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
pijpenbroek:
päpəbruk (P222p Opheers),
snelpisser:
snɛlpisər (P222p Opheers)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20717 |
opgewarmde koffie |
herwarmde kaffee:
Syst. Frings
hɛrwɛrmdə kafə (P222p Opheers)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
kieken:
kīkǝ (P222p Opheers)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛ.lt upmo:kə (P222p Opheers),
opmōͅkə (P222p Opheers)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmǭkǝ (P222p Opheers),
opvlechten:
ǫpvlęi̯xtǝ (P222p Opheers)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
mijt:
mē̜t (P222p Opheers)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vèl (P222p Opheers)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|