e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schijveneg, vleugeleg vleugel[eg]: vlø̄gǝl[eg] (Opheers) Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
schild gevel: gīǝvǝl (Opheers) Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.] II-9
schilddak dak bet vier kanten: dǭk˱ bǝ vījǝr kãntǝ (Opheers) Dak bestaande uit vier schilden. Een schilddak kent dus geen topgevels. Zie ook afb. 48a-b. [N 4A, 24a; div.] II-9
schilmesje, aardappelmesje aardappelmesje: jāləpərmɛ̄skə (Opheers) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: sxemǝl (Opheers) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schip schip: skēəp (Opheers) schip [RND] III-3-1
schipper man van het schip: mān van tskēəp (Opheers) schipper [RND] III-3-1
schitbossen mokken: mǫkǝ (Opheers) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoeisel t leer]: skūən (Opheers) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: algemeen schoen: skūən (Opheers) schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3