19523 |
vetpot |
vetkroeg:
veͅtkrūx (P222p Opheers)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwęi̯ (P222p Opheers)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (P222p Opheers)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (P222p Opheers),
gəvju:t (P222p Opheers)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
21542 |
vijf frank |
stuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
støk (P222p Opheers),
zilverstuk:
ps. invuller heeft hierbij geen echt/duidelijk antwoord gegeven, alleen opmerkingen.
zie vraag 5i: [zilvərstøk (P222p Opheers)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
stuk van vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings, alleen het "alfa-tekentje"omgespeld volgens Grootaers.
ə støk vàn 50 fraŋ (P222p Opheers)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (P222p Opheers)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
poten:
poͅutə (P222p Opheers)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24402 |
visaas |
vleesworm:
vlɛ̄swørm (P222p Opheers)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
vitsǝ (P222p Opheers)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|