e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zachtharige bezem heibezem: hɛibɛsəm (Opheers) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadeldak zadeldak: zǭwǝldǭk (Opheers) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zak in de onderrok maal: mòwəl (Opheers) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak op een schort maal: mòwəl (Opheers), tas: tɛɛs (Opheers) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek maalneusdoek: mōͅləsduk (Opheers) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld pree: préj (Opheers), pree (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  preͅi (Opheers) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zaklamp pitslamp: zaklamp  pitslāmp (Opheers) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zand, zandgrond zandachtig land: zāntɛxtǝx lǭnt (Opheers) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Opheers) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zeef zeef: m.  zeͅf (Opheers) zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1