id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19563 | borrelglaasje | jacques-je: djoͅkskə (Opheers), maatje: myət⁄ə (Opheers) | jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1 |
17578 | borstelig haar | stekelhaar: stikəlhoar (Opheers) | borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1 |
33988 | borstnet | borstnet: bǫ(ǝ)snęt (Opheers) | Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b] I-10 |
33969 | borstriem | borstleer: bǫ(ǝ)sli(ǝ)r (Opheers) | Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10 |
18400 | borstrok | hart: hat (Opheers), lijfje: lafkə (Opheers) | borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18603 | borstrok (voor mannen) | hart: hat (Opheers), kamizool (<fr.): kaməsol (Opheers) | borstrok voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3 |
18602 | borstrok (voor vrouwen) | boezem: bu:wəzəm (Opheers), lijfje: lafkə (Opheers) | borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3 |
18248 | borstspeld | broche (fr.): brosj (Opheers), broš (Opheers), speld: spɛl (Opheers) | speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3 |
18323 | borststuk van een schort | boezem: būzəm (Opheers) | borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3 |
33968 | borsttuig | gareel: gǝriǝl (Opheers) | Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10 |