33610 |
erf |
mesthof:
mēͅstoͅf (P222p Opheers),
meͅi̯stoͅf (P222p Opheers)
|
I-7
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
boerderij:
būrdǝrē̜i̯ (P222p Opheers),
goed:
gui̯t (P222p Opheers)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
jittə (P222p Opheers)
|
eten [RND]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
overschot:
Syst. Frings
ø͂ͅvərskoͅt (P222p Opheers)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
balans:
bálāns (P222p Opheers),
dobbele koppel:
dǫbǝl [koppel] (P222p Opheers),
warsschei:
jāsskęi̯ (P222p Opheers)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
støp (P222p Opheers)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fęi̯n (P222p Opheers)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
30800 |
flank |
flank:
flāŋk (P222p Opheers)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
18648 |
flaphoed |
corniche (fr.):
kornisj (P222p Opheers),
flabiehoed:
[<flabberen, 2. (van kledingstukken) op slordige wijze loshangen?]
flabeͅhut (P222p Opheers)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
rochelen:
røxələ (P222p Opheers)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|