20607 |
havermoutpap |
havermoutpap:
Syst. Frings
havərmūtpap (P222p Opheers)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
musette:
myzętǝ (P222p Opheers)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
o.
hēx (P222p Opheers)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21285 |
heer |
heer:
he:ər (P222p Opheers)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
his (P222p Opheers)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
hɛibɛsəm (P222p Opheers)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
briǝr (P222p Opheers)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi:məl (P222p Opheers)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34470 |
hen zonder staart |
bolstaart:
buwǝlstat (P222p Opheers)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
m.
hɛŋəl (P222p Opheers)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|