33729 |
losse paal met draad |
noodbarrier:
nǭu̯tbriǝr (P222p Opheers)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
drinkbak:
drē̜ ̞ŋk˱bak (P222p Opheers),
varkenstrog:
vɛrkǝstrǭx (P222p Opheers)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trōax (P222p Opheers),
trǭx (P222p Opheers)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
beurs:
bōs (P222p Opheers)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
loͅuxpeͅpə (P222p Opheers)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsə (P222p Opheers),
minsən (P222p Opheers)
|
mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|
20478 |
luier |
doek:
dyk (P222p Opheers),
kinderdoek:
kɛngərduk (P222p Opheers),
pisdoek:
pizduk (P222p Opheers)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18640 |
luifel? [idem?] |
kantje:
k`ɛ.intjə (P222p Opheers),
kransje:
kreͅnskə (P222p Opheers),
plooitje:
plujkəs (P222p Opheers),
sierband:
si:rba:nt (P222p Opheers)
|
luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
løͅystərə (P222p Opheers)
|
luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17696 |
maag |
maag:
moax (P222p Opheers)
|
maag [maach, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-1
|