23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kruuske geven (L371p Ophoven)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
brood zengelen:
brouet zeengele (L371p Ophoven)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruusteiken maake (L371p Ophoven),
zex zēͅŋələ (L371p Ophoven)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
graven (L371p Ophoven)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22474 |
een list gebruiken |
foetelen:
foetelen (L371p Ophoven)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
een misval krijgen:
n misval kriegen (L371p Ophoven)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
ei paar schoon (L371p Ophoven)
|
een paar schoenen [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
sokken:
zo͂ͅkə (L371p Ophoven)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.n (L371p Ophoven)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
houwen:
houwen (L371p Ophoven)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|