e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flikflooien mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  moew vègen (Ophoven), mûu̯wvēͅgə (Ophoven), siroop smeren: ook materiaal znd 23, 55  schroeap smeerə (Ophoven), vleien: ook materiaal znd 23, 55  vleien (Ophoven) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon flink: flink (Ophoven) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluimen uitspuwen tuffen: tuffen (Ophoven) Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fluistərə (Ophoven) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluweel, velours velours: flūr (Ophoven) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) boks: ein floerə boeks (Ophoven), ein floère boeks (Ophoven) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokbeer dekbeer: dękbęǝr (Ophoven), fokbeer: fǫkbęǝr (Ophoven) Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.] I-12
fokzeug zoog: zō.x (Ophoven) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fonkelen, flonkeren fonkelen: fonkelen (Ophoven) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi drinkgeld: drinkgeld (Ophoven) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1