21492 |
geburen |
naburen:
naobers (L371p Ophoven)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedenken (L371p Ophoven)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
geduipjt wère (L371p Ophoven)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17546 |
gedrongen postuur |
gestuikt:
gestoekt (L371p Ophoven)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
heup toch get gedeûltj (L371p Ophoven)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
gedurige aanbidding:
gedeurige aanbeejing (L371p Ophoven)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (L371p Ophoven),
gedwee:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwie (L371p Ophoven),
gemakkelijk:
gemekkelik (L371p Ophoven),
gewillig:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gewillig (L371p Ophoven)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
geel verf (L371p Ophoven)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
onrustig zijn:
onrustig zeen (L371p Ophoven)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
giǝr (L371p Ophoven)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|