17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L371p Ophoven),
wit:
wit (L371p Ophoven)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] || Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rtwęrk (L371p Ophoven)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
rotsjbaan (L371p Ophoven),
/
rotschbaan (L371p Ophoven)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || schuifaf [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
sleuren:
sleuren (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlachen (L371p Ophoven)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
glimwormə (L371p Ophoven),
WBD/WLD
glimworm (L371p Ophoven),
glimwormpje:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
glimwurmke (L371p Ophoven)
|
glimworm [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
gloed:
glood (L371p Ophoven)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L371p Ophoven)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
gluperd (L371p Ophoven)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluiperig (L371p Ophoven)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|