31701 |
handvatten van de trekzaag |
handvatten:
hantj˲vāt (L371p Ophoven)
|
De twee in het verlengde van het zaagblad van de trekzaag bevestigde handvatten. [N 18, 128a; N 50, 17b]
II-12
|
19566 |
handveger, stoffer |
handborsteltje:
samen met DC 15, 7b
handbeustelke (L371p Ophoven)
|
Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)]
III-2-1
|
25056 |
handvol |
handvol:
handvol (L371p Ophoven)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
grob:
grop (L371p Ophoven)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
29157 |
handweefgetouw |
weefgetouw:
wē̜f˲gǝtǭw (L371p Ophoven)
|
Het weefgetouw dat bediend wordt met de hand. De afmetingen hiervan zijn nogal verschillend; gewoonlijk is de lengte 2,5 m tot 3 m, de breedte ongeveer 2 m en de hoogte tot aan de draagarmen 2,5 m (Grothe, pag. 338). Zie afb. 54 en 55. [N 39, 1b; N 39, 1a; N 5A øIŋ, 9c; monogr.]
II-7
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zē.f (L371p Ophoven)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
haŋə (L371p Ophoven)
|
hangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsloot (L371p Ophoven),
haŋslōt (L371p Ophoven),
slot:
sloot (L371p Ophoven)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
hansworst:
hanswoost (L371p Ophoven),
hansworst (L371p Ophoven)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] || Polichinelle. [ZND 05 (1924)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel schreeuwen:
mer moot hel sjriëve, anners versteit er ons neet (L371p Ophoven)
|
Men moet hard schreeuwen, anders verstaat hij ons niet. Men: wordt dit woord wel gebruikt in uw dialect? Zoniet, door welk voornaamwoord wordt men weergegeven? [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|