18187 |
hoofddoek |
kopplag:
koͅpla.k (L371p Ophoven),
plag:
plak (L371p Ophoven)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
gəpē.zdjə koͅp (L371p Ophoven),
hoofdvlees:
høͅytfleͅi.s (L371p Ophoven),
kipkap:
kepkáp (L371p Ophoven),
kipkop:
huidvlees
kipkop (L371p Ophoven)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (L371p Ophoven)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
kussen (L371p Ophoven)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven,
L371p Ophoven)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
hø̜tsǝl (L371p Ophoven),
kopstuk:
kǫpstø̜k (L371p Ophoven)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voile (fr.):
vōəl (L371p Ophoven)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
24720 |
hoofdwortel |
pin:
WBD/WLD
pin (L371p Ophoven)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
hougdag (L371p Ophoven)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
də hu.əchmɛs (L371p Ophoven),
hoeemes (L371p Ophoven)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|