23926 |
jezus christus |
jezus christus:
jezus christus (L371p Ophoven)
|
Jezus Christus, Christus. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
jezwiet (L371p Ophoven)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
reumatiek:
rummetik (L371p Ophoven)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
kwaken:
kwaken (L371p Ophoven)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L371p Ophoven)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
beuzelen:
Van Dale: beuzelen, 1. (w.g.) onzin vertellen, ongerijmde dingen zeggen; - (gew.) onwaarheid, beuzels vertellen.
beuzelen (L371p Ophoven)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pipər (L371p Ophoven)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dy.vəlsōͅr (L371p Ophoven)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vøgəlkə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
bloot:
bloot (L371p Ophoven)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|