31319 |
bankschroef |
bankschroef:
baŋkšruf (L371p Ophoven)
|
In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.]
II-11
|
20181 |
barensweeën |
pijnen:
pienen (L371p Ophoven),
poos:
pous (L371p Ophoven)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 115 (2003)], [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
bəret (L371p Ophoven)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L371p Ophoven),
berreves (L371p Ophoven),
barvoets:
berves (L371p Ophoven),
bervəs (L371p Ophoven),
blootvoets:
blu.ətfø.ts (L371p Ophoven)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskyl (L371p Ophoven)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baseliek (L371p Ophoven)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bastārt˲vīl (L371p Ophoven)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
19313 |
bazige vrouw |
bazige, een -:
bazige (L371p Ophoven)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L371p Ophoven)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L371p Ophoven)
|
bed [RND]
III-2-1
|